Menu

Overige documenten

Verpachting van de Impost op de Consumptie van het Zout


Consumptie van het Zout

Ordonnantie en Instructie / volgende den welcke ten behoeve van de gemeene saecke / van wegen de Staten Generael der vereenighde Nederlandtsche Provincien binnen de Steden / Forten en Landen van Brabandt / onder de gehoorsaemheyt van de Generaleteyt / geheven en geinnet sal werden den Impost van het Zout / ingaende den eersten ... ende eyndigende den laetsten ...

Gearresteert den 23. Julii 1716.

I.

In den eersten sal ten impost betaeldt worden van ieder vat Zout (daar van de hondert vaten voor een hondert Zouts gereekent worden) die binnen de voorschreve Steden en Lande sal worden gesleten, vier gulden / ende van elck vat kleyn drie gulden: Ende van halve vaten / vierendeelen en achtendeelen na advenant / behoudelijk / dat van het Zout / het welck gebruyckt werdt in het zouten van Tonnen- en Stapelvis; item het welck aen Kabillauw / Schelvis en Scholl / komende uyt Zee aen Landt / versouten en in tonnen geslagen sal werden / mitsgaders van de Maggen en Geep / die in Tonnen geslagen / en alleen by de Doggers gebruyckt worden voor Aas om te visschen / desen Impost niet sal werden gevordert. Dies sullen alle de geene die met de voorschreve Neeringe omgaen / des noodts / gehouden zijn by eede te belooven / dat sy het Zout / het welck sy ten voorschreven eynde sullen opdoen / aen niemandt sullen verkopen / weghgeven / ofte anders distribueren / direct ofte indirectelijck / op verbeurte van het Zout / en vyftigh guldens op yeder vat / en van minder maten na advenant. En tot meerder versekertheyt sullen de Stuurluyden / uytter Zee komende / en eenigh Zout van hare Neeringh overgehouden hebbende / gehouden zijn het selve den Pachter van de Plaetse daer sy havenen / aen te geven binnen 's daags Sonneschyn / dat sy aengekomen sullen zijn / op verbeurte en poene als vooren.

II.

Den voorschreven Impost sal betaeldt moeten werden by de heele, halve Capitalisten, kleyne Getaxeerdens, en kleyne Kramers, als hier na volgt, ende by de verdere Persoonen Zout ter consumptie opdoende, aleer de selve sal mogen werden opgedaen, ter plaetse daer die gesleten sal werden.

III.

Yder Huysgesin tot twee duysent guldens, ende daerenboven gegoedt (onder de Goederen gerekent alle Effecten, het zy Renten, Schepen-schuldtbrieven, Obligatien en andere, schoon die Meubel souden mogen wesen, alleen Huysraedt en Imboel uytgesondert, mitsgaders oock sonder onderscheyt van de Plaetse waer de Goederen gelegen zijn, het zy binnen het District van de Generaliteyt, ofte daar buyten) en sulcks als heele Capitalist geconsidereert, groot wesende ses Persoonen, twee Kinderen van aght jaren, ende daer beneden, voor een gerekent, ende het oneffe Kindt voor een half Persoon, sal gestelt worde ter consumptie op een Vat Zout, ende van minder en meerder Persoonen na advenant, alles in een geheel jaar, die gerekent sullen werden na elcks getal wesen sal ten ingangh van de paght, welverstaende, dat het minste van de selve Capitale Huysgesinnen sal betalen tegens drie Persoonen, en een half vat Zout.

IV.

En op gelijcke wyze sullen voor halve Capitalisten gereeckent werden, die tot een duysent guldens, ende daerenboven, zijn gegoedt, en op de helft getaxeert werden van het geen de heele Capitalisten schuldig zijn; en sulcks ten minsten op drie Persoonen en een vierendeel van een vat Zout; grooter Familien na advenant; en sullen de Herbergiers en Tappers, die duysent guldens ende daerenboven, of wel twee duisend guldens gegoedt zijnde, en sulcks als heele of halve Capitalisten respectivelijk werden geconsidereert, boven den tax van hare Huysgezinnen, gestelt worden op vier en twee guldens respective voor haare Gasten.

V.

Voor kleyne Getaxeerdens sullen gerekent werden alle die geene, die geen duysent guldens gegoedt zijn, ende sullen half soo veel betalen als de halve Capitalisten, in hoe veel Persoonen haare Familie ook soude mogen bestaen, ende mitsdien ten minsten een aghtendeel van een vat Zout; ende sullen de Herbergiers en Tappers, die nog als heele, nog als halve Capitalisten, doch echter in de voorschreve kleyne tauxe getauxeert zijn, gesteldt werden op eene gulde voor haare Gasten, uytgesondert die van Aelmoessen leven, mitsgaders de Familien, daer Man of Vrouw geen Beneficie van eenige Steden trecken, en alleen moet leven van haer eygen handen arbeyt of handtwerck.

VI.

De Huyslieden en andere / die vier melckte Koeyen (twee Veersen die elcks maer een Kalf gehadt hebben / of die nog in de maendt van Mey sullen kalven / voor een Koe gereekent) hebben / sullen over haare huyshoudinge getauxeert worden / als hier vooren is geseyt / alwaer het schoon dat sy in de capitale Lyste niet en waren bekent: Ende sal den Pachter ofte sijnen Collecteur / binnen de eerste maendt / gehouden wesen van 's morgens ten ses uuren / tot 's middaghs ten elf uuren / en van tween tot ses uuren na de middagh / te sitten / om het aenbrengen van een yegelijcks Huysgesin en Koeyen op te teyckenen / en sal binnen den selven tijdt een yegelijck gehouden wesen oprechte aenbrenginge te doen / op de verbeurte van dubbelden Impost / ende de boete van tien ponden te verbeuren by den geenen die aght dagen na de insinuatie van den Pachter / by biljet t'sijnen huyse gelaten / in gebeecke sullen blyven de voorsz aenbrenginge te doen.

VII.

De Magistraten in de respective Steden, sullen tersondt na den ingangh van de pacht, aen de Pachters, buyten hunne kosten, ter goeder trouwe, leveren een pertinente Lyst van de heele, halve Capitalisten, ende kleyne Getauxeerdens, sonder ymandt van de selve Lyst af te houden, of te eximeren, als alleen die geene, die geen huys en houden, maer in desen impost gereeckent worden onder de Familien, daer sy woonen, mitsgaders die geene, die in het vierde Articul exempt zijn gestelt: Sullende de Pachter geene doleantie mogen formeren, ofte pretensie van quytscheldingh maken, ter sake dat eenige Persoonen, of Huysgesinnen, te vooren gecontribueert hebbende, als Capitalisten, of andere, souden mogen zijn gestorven, vertrocken, of tot armoede vervallen. Oock sal den Pachter uyt de voorschreve Lyste, ende andere Familien, onder het district van sijne Pacht resorterende, moeten doen een behoorlijcke en pertinente opschryvinge, om den impost na de grootte van de voorschreve Familien te ontfangen: Sullende die geene, die weygerigh souden mogen werden bevonden sijne Familie behoorlijck op te geven, of de selve qualijck te hebben opgegeven, verbeuren een boete van hondert guldens. Welverstaende, dat het aen den geenen, die op de voorschreve Lyste sullen zijn gesteldt, vry sal staen binnen ses weecken peremptoirlijck, na dat hun Biljet van den Pachter sullen hebben ontfangen, sich voor de respective Magistraten met eede te expurgeren, soo hoogh niet gegoedt te zijn; by ontstentenisse van welcke expurgatie binnen de voorschreve peremptoire tijdt, hare volle taxe sullen moeten betalen. Des sal den Pachter in het Billiet by hem uyt te leveren, gehouden wesen uyt te drucken den dagh wanneer hy het selve heeft uytgegeven, ende den tijdt binnen welcke de doleantie moet werden gedaen, op poene dat by faute van dien, sal wesen versteken van sijn actie dienaengaende; gelijck oock den Pachter de Billetten van de quotisatie sal moeten uytleveren binnen ses weecken naer het ingaen van de pacht, op poene van in reguarde van die geene aen dewelcke binnen de voorschreve tijdt, het voorschreve Billiet niet sal wesen overgegeven, te verliesen het recht van het geven van Billietten, ende het invorderen van den taux, waer op de selve andersints gestelt souden moeten werden: Gelijck oock de Magistraet, op de Billetten der Persoonen die sich by eede geƫxpurgeert hebben, sulcks sal doen aentekenen, op dat den Pachter sigh daer na moge reguleren.

VIII.

En soo wanneer de voorsz Gequotiseerdens binnen de ringh van hare Verpachtinge Zout sullen willen halen, sullen syluyden met het voorschreve groot Biljet gaen by den Pachter of Collecteur haerder residentie, welcke op den rugge van het groot Biljet sal teeckenen hoe veel Zout syluyden begeeren te halen, en nevens dien haer geven een kleyn Biljet, innehoudende de quantiteyt van Zout, met den dagh en datum, ende tot wat Grossier sy de selve sullen halen; ende niemandt sal sonder het voorschreve kleyn Biljet eenigh Zout mogen halen, of sijn groot Biljet onder den Grossier laten, op de boete van vyftigh guldens.

IX.

Die geene die Zout sullen willen of moeten halen buyten den ringh van hare Verpachtinge, sullen met het voorschreve groot Biljet gaen by den Pachter of Collecteur in de Jurisdictie daer sy het Zout willen halen, dewelcke als vooren op den rugge van het groot Biljet sal moeten teeckenen de quantiteyt van het Zout die sy daer op sullen halen, met denominatie van den Grossier, alvoorens hy daer van een kleyn Biljet sal vermogen te geven, op de boete van hondert guldens; en de voorschreve aenteyckeninge op den rugge van het groot Biljet gedaan zijnde, sal hy neffens dien oock geven een kleyn Biljet, innehoudende de selve quantiteyt, om daer mede by den Grossier te mogen halen, daar voor die genieten sal voor het schryven van yeder Biljet een halve stuyver.

X.

Indien de Gequotiseerdens haer groot Biljet opgehaelt hebbende, meerder Zout moghten van nooden hebben, sullen de selve haer Zout by de kleyne Kramers mogen halen, of by een nieuw Biljet van den Collecteur tot de Grossiers, mits daer van betalende den impost als in het eerste articul.

XI.

De Gequotiseerdens sullen alle drie maenden een gerecht vierde part betalen aen den Pachter of Collecteur van haer Woonplaets, van het geen waer op de selve gequotiseert zijn, ten ware de selve alle haer Zout te gelijck, ofte het laetste voor de expiratie van de voorschreve termynen quamen in te leggen, in welcken gevalle den geheelen Impost sal moeten werden voldaen, soo ras als op het selvige het voorschreve Zout in het geheel, of het laetste van dien sal werden gehaelt; ende sal den Collecteur niet gehouden zijn aen die geene, die in gebreke blyven de betalinge te doen, kleyne Biljetten te geven, soo lange de verloopen termynen niet en sullen wesen betaelt.

XII.

De Gequotiseerdens sullen het Zout daer op syluyden zijn gequotiseert, of hare Billietten aen niemant, het zy Gequotiseerde of Ongequotiseerde mogen overdoen, of Zout op haer naem in eens anders Huys mogen doen inslaen, directelijck ofte indirectelijck door haer selven, of door yemandt anders, al waer het schoon dat het Zout, daer op sy gequotiseert souden mogen zijn, in hare Familie niet konde werden geconsumeert, alles op de poene van hondert guldens t'elkens te verbeuren, soo by die geene die het voorschreve Zout overgedaen, als by die geene die alsulck Zout overgenomen ofte ingeslagen sal hebben. Gelijck mede die geene, hy zy Gequotiseerde of Ongequotiseerde, die eenigh Zout van den Grossier sonder Biljet komt in te slaen in de voorschreve boete sal wesen vervallen; behoudelijck dat die geene die haer vaste Woonplaetse in de Stadt hebben, en somwylen haer verblyf voor eenigen tijdt nemen op hare Wooningen ten platten Lande in andere Plaetsen, in het voorschreve Middel alleen konnen werden gequotiseert ter Plaetse daar sy hare vaste Woonplaets houden, ende dat op het Biljet van de quotisatie van het Zout, gedaen ter plaetse daer sy hare vaste Woonplaets hebben, ende in minderinge van het selve Biljet sullen mogen halen, en ter plaetse daer sy haer verblyf nemen, brengen het Zout dat sy op de voorschreve plaets van haer verblyf van nooden hebben, eveneens, en op de selve wyse als sy doen ter plaetse daer sy haer vaste Woonplaets zijn hebbende: En sal den Pachter of Collecteur van den inhoude van dit Articul mentie moeten maken in het groot Biljet, dat hy uytgeeft, op de boete van hondert guldens.

XIII.

De Grossiers, om de neeringe van de kleine Kramers niet te verkorten, sullen geen minder Zout mogen uytleveren aen de heele Capitalisten, als een half Schepel, zijnde een aghtste part van een vat, en aan de halve Capitalisten en kleyne Getaxeerdens, minder als een vierde part van een Schepel. Gelijck sy oock geen Zout by de kleynder maat, het zy oock aen wie het zy, sullen uytleveren; alles op een boete van drie hondert guldens, ten welcken eynde de Pagters gehouden sullen zijn de Biljetten van de voorsz respective quantiteyt of Maaten te geven, ende een kennelijck onderscheyt te maken tusschen de Biljetten, die aen heele Capitalisten, en die aen halve Capitalisten, als oock aen kleyne Getaxeerdens gegeven werden, op dat de Grossiers mogen weten of die geene die Zout komen te haalen, heele of halve Capitalisten, ofte kleyne Getaxeerdens zijn.

XIV.

Niemandt sal als kleyne Kramer ofte Uytslyter eenigh Zout in het kleyn verkoopen, dan die daer toe by de Magistraet sal wesen geadmitteert, ende eedt gedaen hebben van den Impost niet te sullen frauderen, op een boete van vyftigh guldens, en sullen de Kramers, ofte Uytslyters moeten voeren een kennelijck teecken, ter plaetse daer sy hare neringe doen, op gelijcke poene.

XV.

De Uytslyters van Zout sullen geen Zout mogen inslaen ofte opdoen voor en aleer de quantiteyt van dien aen den Paghter of zijn Collecteur hebben aengegeven, met expressie tot wat Grossier het Zout sal werden gehaelt, ende dat den Impost daer van sal zijn betaeldt, en een Biljet gehaelt, op de boete van hondert guldens, ende verbeurte van het Zout.

XVI.

De kleyne Kramers ofte Uytslyters van Zout ten platten Lande, sullen haer uyt te slyten Zout moeten halen, of doen halen van de Grossiers van Zout in de respective Steden, ende geensints uyt eenige Zoutkeeten, of Schepen met Zout geladen, op een boete van vyftigh guldens t'elckens te verbeuren.

XVII.

De kleyne Kramers of Slyters van het Zout sullen geen Zout mogen inslaen, als ten minsten met een Schepel te gelyck, op een boete van hondert guldens, t'elckens te verbeuren; gelyck de selve oock geen Zout sullen mogen verkoopen met heele, halve Sacken, of mindere gedeeltens, tot een aghtste part van een Schepel toe incluys, maer alleen, of anders niet, als met de kleyne maet, op gelycke poene van hondert guldens t'elckens te verbeuren.

XVIII.

Oock en sal by de voorsz Kramers of Slijters van Zout / ofte by de Huysluyden ten platten Lande geen Zout mogen opgedaen worden / dan uit de Steden / op een poene van hondert guldens.

XIX.

Sal yemandt die Zout koopt / om in een ander Stadt ofte ten platten Lande te vervoeren / ende aldaer te slijten / gehouden wesen den Pachter van de Plaetse daer hy het selve Zout ter eerster instantie koopt / te leveren een Biljet van den Pachter van de Plaetse daer hy de selve wil brengen / of by gebrecke van dien cautie te stellen / dat hy hem den vollen Impost daer van sal betalen / by soo verre hy binnen een maendt by een Biljet als vooren niet en doet blijcken / dat hy het selve Zout ter gedestineerde Plaetse sal hebben gebraght / ende den Impost daer van betaelt; sullende de Pachter van elck Biljet van het Zout uyt synen bedrijve gaende / genieten een halve stuyver / het welck den Vervoerder sal werden gerestitueert by den Pachter van de plaats daar hy het Zout brenght / by't overleveren van het selve Biljet. Ende sullen de Pachters van den voorschreven Impost gehouden wesen te houden pertinent Register van het Zout / dat henluyden sal aengebracht of uytgevoert werden / geduyrende haer pacht / met aenteyckeningh van de tijdt / quantiteit / cautie / Plaets en Persoonen / ende het selfde andere Pachters van de selve Imposten / in andere Steden t'haerder requisitie te openen / om te mogen sien of sy niet gefraudeert en werden: En dit alles op de verbeurte en breucke van vyftigh guldens / soo dickwils yemand bevonden word contrarie gedaen te hebben. Nochte en sullen geen Schippers ofte Schuytluyden / Wagen ofte Karreluyden eenigh Zout mogen lossen / ten zy hem eerst blijckt een Biljet als vooren / dat den Impost daer af betaelt is / op boete van ses ponden te verbeuren op elck Vat / het zy groot of kleyn.

XX.

De Inbrengers van het Zout sullen met de selve nergens mogen vernachten, alwaer het dat se hun wilden excuseren, met het Zout voort te sullen varen, voor en aleer dat de selve aen den Pachter of Collecteur van de Plaets daer se vernachten, aengegeven is, op een boete van vyftigh guldens.

XXI.

In de besloten Steden van de Generaliteyt, sullen alleen zijn Grossiers van Zout, Zoutzieders, Pannelieden, mitsgaders kleyne Kramers; doch ten platten Lande alleen kleyne Kramers, die oock niet binnen de uure omtrent de Stadt sullen mogen zijn, op een boete van hondert guldens, welverstaende, dat in de Dorpen verder als een uure van de Stadt geleegen, alwaer Scheepvaert is, de Grossiers, die hare Waren te scheep ontfangen, sullen gehouden zijn, alvoorens yets te reppen, of te roeren, veel min te lossen, aen den Pachter ofte Collecteur aen te geven de qualiteyt en quantiteyt van het Zout, ende daer van Biljet te bekomen, op een boete van hondert guldens: En sal den Pachter of des selfs Collecteur, de visitatie der voorschreve Waren mogen doen, ende by de lossingh present zijn: Sullende de Grossiers, het Zout in manieren voorschreven opgedaen, voor het vermiste moeten verantwoorden, en den vollen Impost betalen.

XXII.

De Grossiers van het Zout, en sullen geen Zout mogen inslaen, ontfangen of opdoen binnen haare Huysen of Pakhuysen, voor en aleer sy de selve den Pachter of Collecteur van hare Woonplaetse aengegeven, ende van den selve een Biljet gehaelt hebben, inhoudende de quantiteyt van dien, om by den selven Collecteur te boeck gestelt te werden, op de verbeurte van het selve Zout, en een boete van hondert guldens, en van hare Neeringe gesuspendeert te werden den tydt van een jaer: Welverstaende evenwel, dat de Grossiers in het opdoen van haer Zout geen impost sullen geobligeert zijn te betalen.

XXIII.

Oock en sullen de Grossiers van het Zout, geen Zout mogen uytslaen ofte uytleveren, het zy de selve binnen het Ressort van de Generaliteyt, of daer buyten sal werden gevoert, of binnen de Jurisdictie van hare Woonplaetse of daer buyten sal werden geconsumeert, voor en aleer dat haer daer van vertoont sal zijn een Biljet van den Pachter of Collecteur haerder residentie, inhoudende de quantiteyt van dien, en na wat Plaetse, en met wat Schepen de selve sal werden gebraght, op de boete van het voorgaende Articul.

XXVI.

De voorschreve Grossiers sullen het groot Biljet van de Gequotiseerdens noyt onder haer mogen houden, op de boete van hondert guldens.

XXV.

De voorschreve Grossiers sullen ten ingangh van het saysoen moeten aenwysen alle het Zout dat sy ten ingangh van het saysoen sullen hebben, om by den Pachter opgetekent te worden, sonder daer van yets te verswygen, op de verbeurte van het Zout, en een boete van vyftigh guldens op elck vat dat sy verswegen en niet aengegeven hebben; van welck Zout de voorschreve Grossiers sullen werden gemaeckt Debiteurs, mitsgaders van alle het Zout, dat syluyden daer na sullen ontfangen en inslaen, om het selve by Biljetten van uitvoeringh en afschryvinge te verantwoorden, en sullen van al het geene dat vermist werdt den voorschreven impost betalen, sonder eenige leckagie te genieten, verder als van drie ten hondert; ende sullen de selve Grossiere mede gehouden zijn, alle drie maenden met den Pachter, des begerende, af te reeckenen, ende met Biljetten, of by haer hebbende Zout, den inslagh en aanpeyl, het geen sy op het begin van de Pacht, of ter laetste afreekeningh hebben gehadt, te verantwoorden, en van het geene vermist werdt, als dan den Impost te betalen.
De voorschreve Grossiers sullen het Zout, het welck volgende het Biljet verimpost is, te gelijck en met'er daedt moeten uytleveren, op de boete van hondert guldens.

XXVII.

Niemandt, behalven de voorschreve Grossiers en kleyne Kramers, sal vermogen in de Stadt, ofte behalven de kleyne Kramers ten platten Lande (dewyl aldaer geen Grossiers vermogen te zijn) eenige neeringe, van Zout te verkoopen, te doen, ofte onder de handt en ter sluyck eenigh Zout te verkoopen; ende sulcks sal oock niemant vermogen eenige Ventjagerye met Zout te doen, ofte de selve uyt eenige Schepen, Wagen, Karren, &c., binnen de Steden en Lande te verkoopen, ofte daer mede te koop om te loopen, alles op de verbeurte van het Zout, Schepen, Schuyten, Wagens, Karren, &c., en een boete van hondert guldens, en daerenboven arbitralijcken aen den Lyve gestraft te werden.

XXVIII.

Den Pachter sal ten ingangh van sijn Pacht, ende voorts t'allen tyde als hem sulcks goedt en noodigh dunckt, met twee legale Getuygen mogen gaen peylen ende ondersoeck doen tot alle de kleyne Kramers ofte Uytslyters van Zout, sonder dat sigh yemandt daer tegen sal stellen, op een boete van hondert guldens, ende arbitrale correctie, na exigentie van saken. Sullende den Pachter den impost ontfangen, na rato van vier guldens van alle het Zout in de peylinge boven het aghtendeelken bevonden; mits dat den Pachter, ten uitgaen sijnder Pacht gehouden sal wesen gelijcke afpeylinge te gedogen, en restoir te doen van den Impost in de selve peylinge bevonden zijnde.

XXIX.

Den Pachter ofte Collecteur sal aen handen van de Commissarissen den behoorlijcken eedt doen / dat hy nogh niemandt van synent wegen / niet anders dan de volle gerechtigheyt van desen Impost sullen genieten / en dat hy / nogh niemandt van synent wegen / met niemandt en sullen composeren of conniveren in eeniger manieren / op poene in de generale Ordonnantie begrepen / soo wel jegens den Pachter of Collecteur te executeren / als jegens den geenen die met hem of yemandt van synent wegen compositie of uytkoop aengaet.

XXX.

Soo wie Pachter blyft van desen voorschreven Impost / sal gehouden wesen t'eynde alle veertien dagen te betalen ten Comptoire van den Ontfanger ... ren / een gerecht ... deel van sijnen beloofden pachte / of by gebreecke van dien / sal den Ontfanger het selve mogen doen executeren en innen aen den Pachter / of sijnen Borge / na vermelden en inhoudt van de generale Ordonnantie.

XXXI.

Van desen Impost sal niemandt vry nochte exempt zijn / dan die in de generale Ordonnantie staen begrepen; mitsgaders de Armen, die effectivelijck van de Armmeesters werden onderhouden.

XXXII.

Den Pachter ofte Collecteur van desen Impost en sal niet vermogen, geduurende sijnen pacht, eenige grosserye ofte uytslytinge van Zout te doen, op de verbeurte van twee hondert gulden.

XXXIII.

Den Pachter van desen Impost sal gehouden zijn ten ingaen van sijn Pacht aen den Pachter die hem volgen sal, mede buyten kosten van de selve, over te geven Copie van opschryvinge, waer uyt hy de invorderinge van den voorschreven Impost heeft gevordert.

XXXIV.

Ende sal de pacht van desen impost ingaen op den eersten ... eerstkomende / met der Sonnen opgangh / en wederom eyndigen den eersten ... met der Sonnen opgang.

XXXV.

Op de Conditien ende Voorwaerden / soo in de generale als in dese particuliere Ordonnantie begrepen / is Pachter gebleven van desen Impost ... voor den tydt van ... omme de somme van ...

Des t'oirkonde is desen getekent by de Gecommitteerden van den Raedt van State / op den ...



Zoeken in website: De Hasselt voor 1832