Menu

Overige documenten

Placaet, en Ordonnantie, op den ophef van den Impost op het Gemaal en van het Hoofdgeld


Placaet, en Ordonnantie,
op den ophef van den Impost op het
GEMAAL,
en van het
HOOFDGELD,
ten platten Lande van
BRABANT,
ressort van desen Staet.


IN 'sGRAVENHAGE,
By Paulus Scheltus, ordinaris Drucker van de Edele
Mog. Heeren Raden van State der Vereenighde Neder-
landen. Anno 1716. Met privilegie.

Placaet, en Ordonnantie,
op den ophef van den Impost op het
GEMAAL,
en van het
HOOFDGELD,
ten platten Lande van
BRABANT,
ressort van desen Staet.


Alsoo de meenigvuldige abuisen / welke ten platten Lande van Brabant in zwang gaan omtrent den impost op het Gemael / niet hebben konnen volkomen weggenomen worden door het bekende temperament van het jaar 1687.: maar in tegendeel uit het selve occasie genomen is tot het pleegen van nieuwe abuisen / waar tegen wel voorsien is by posterieure Placaten van den 17. October desselven jaars / 19. Februarii 1695. / 26. Januarii / en 10. Junii 1697. / en 2. Junii 1698. / maar welke Placaten wegens het opkomen van den Oorlog niet hebben konnen gepractiseert worden / soo als wel behoord had: SOO IST, dat de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal der Vereenighde Nederlanden / met advis en deliberatie van den Raad van State der selve Landen / nodig gevonden hebben / by wege van renovatie / en elucidatie / van het bovengemelde temperament / en van de opgevolgde Placaten / te statueren / en te ordonneren / het geen volgt.

Art. I.

Jeder Persoon / sonder onderscheid van sexe / sal jaarlijx / te rekenen van den 1. April van het een jaar tot den laasten Maart van het volgend jaar / betalen voor syn Gemaal / oud zijnde boven de sestien jaren / een gulden / of twintig stuiv. / en beneden de sestien jaren / tien stuyv. / welke betaling sal moeten gedaan werden in vier termijnen van dry maanden / te weten een vierdepart op’tingaan van elcke termijn.

Art. II.

Van dit Hoofdgeld sal niemand vry wesen als alleen de Armen / levende van de publique almissen / en welke ter dier oorsake worden vrygelaten door de Regenten van de betaling van alle Quartiers en Dorpslasten / en Omslagen / over het geheel jaar van de pagt.

Art. III.

De Persoonen / welke de kost gaan winnen buiten haar ordinaire woonplaats / en dry maanden achter den anderen / of langer uit zyn / sullen na advenant van de tijdt van haar absentie vry zijn van het Hoofdgeld / mits latende haar namen / en de plaats / werwaards sy voornemens zijn te vertrecken / aantekenen / soo ten Comptoire van den Pagter / als ter Secretarie van haar woonplaats / binnen de derde dag voor haar vertrek / het welk de Secretarissen sullen gehouden zijn voor niet te doen.

Art. IV.

De Arbeiders / ende andere Persoonen / welke binnen 's jaars / gerekend als boven / by iemandt komen inwoonen / sullen mede in het voorsz Hoofdgeld gereekend worden na advenant van de tijd van haar inwooning / of verblyf / en sal de aangeving daar van moeten gedaan worden ten Comptoire van den Pagter binnen de derde dagh na haar aankomst / op de boete / gestatueert by het agtste Articul.
Door het voorschreve Hooftgeld sal moogen ter Moole gebragt / en gebrooken worden / sonder betaling van den impost op het Gemael / een geregt tiende deel van een last Graan / sonder onderscheid van soorten / voor een Persoon boven de sestien jaren / en een geregt twintighste deel voor een Persoon beneden de sestien jaaren en indien iemand soude willen meerder Graan doen malen binnen 's jaars / gereeckent als boven / sal den impost moeten daar van betaald worden volgens de Ordonnantie op het Gemaal.

Art. V.

De Granen / welke ter Moolen gebragt worden om gemalen te worden tot het stooken van Brandewijn / en andere gedistilleerde Wateren / sullen vry zyn van betaling van den voorschreven impost / mids dat die / ter Moolen gebraght wordende / sullen moeten vermenght wesen ten minste met een vierde deel Mout / en voorsien met een Biljet van den Pagter / op de poene van het generaal Placaet.

Art. VI.

Insgelijx sal het soo genaamd Voederkoorn / welk gebruykt word tot voedsel voor de Beesten / vry zijn van den impost op 't Gemaal / des sal voortaen geen Graan / het welck ter Moole gebragt word / gehouden worden voor Voederkoorn / nogh als soodanig vry zijn van den impost op 't Gemaal / van dat vermengt is op de volgende wijs: dat namentlijck tot een sack van vier Sisters genomen worde niet minder dan een halfvat Spurriezaat / zijnde een sestiende deel van een sak / niet meer dan twee sisters Rogge / en voor de rest soo veel Boekweyt / Haver / Gerst / Boonen / of Erweten / dat het in alles samen uitmaakt een sak / ofte vier sisters: en tot sakken van minder groote als vier sisters sal moeten genomen worden van ieder specie na de voorschreve proportie: op de poene als in het voorgaand Articul.

Art. VII.

Om het voorschreve Hoofdgeld bequaamlijck te konnen heffen / sal van jaar tot jaar in de maand Febuarius gemaakt worden door de Regenten / en den Secretaris / van elk Dorp / en Plaats / een Quohier / of Lijste / gedistingueert in twee colomnen / de eene van Persoonen boven / de andere van Persoonen beneden / de sestien jaren / waar in met een leesbare hand alle de namen en toenamen van de Persoonen van ieder Huisgesin / soo Man / Vrouw / en Kinderen / als Dienstboden / en andere inwoonende Persoonen / sullen aangeteekent worden / nevens het beloop van het Hoofdgeld: en waar in de Armen op gelijcke wijse sullen moeten aangeteekend worden in een apart Capittel. van welke Lijsten / behoorlijk opgesommeert / en met de verklaringen / waar van de Fomulieren hier na volgen / gesterkt zijnde / vervolgens een dubbeld sal moeten gelevert worden ten Comptoire der gemeene middelen van het Quartier / of District / en een ander dubbelt ter Secretarye van het Dorp / of Plaats / voor den 1. Maart / op poene van gyseling / boven en behalven een boete van ses guldens daags ten laste van ieder van de Gebreekigen.

Volgen de bovengemelde Formulieren van
verklaringen.


WY ondergeschreven Schepenen, en Secretaris verklaren by dese, op den eed, in het stuk onser bedieningen gedaan, en op poene van als meineedigen aangesien en gestraft te worden, het bovenstaande Quohier of Lyste opregtelijk, en na onse beste kennis en wetenschap, opgestelt te hebben, sonder dat onses weetens iemand, wie het ook soude mogen weesen; klein of groot, oud of jong, rijk of arm, daar van afgelaten is: of sestien jaaren oud zynde, voor jonger gebragt is: of niet met'er daad, en maar alleen om te ontgaen de betaling van het Hoofdgeld, van de publijque aalmissen levende, en ter dier oorsaak vry gelaaten wordende van de betaling van alle Quartiers en Dorps lasten, en omslagen, over het geheel jaar van de pagt, onder de Armen gestelt is.

WY ondergeschreven Predicant, Diaconen, (daar'er zyn) en Armmeesters, verklaren by dese, op onsen eed, en op poene van als meineedigen aangesien en gestraft te worden, dat op het voorenstaande Quohier, of Lyste, niemant voor arm gebragt is, dan die met der daad, en niet om te ontgaan de betaling van het hoofdgeld, van de publique aalmissen is levende, en waar aan soo veel word uitgereikt als de gelegentheid der Arme kassen eenigsints lijden kan, sonder dat onder de benaming van Armen eenige andere Luiden gemeent worden, dan sodanige, die sonder eenig opsigt tot de betaling van het hoofdgeld door de Diaconye, of Armmeesters, souden onderhouden worden.

Art. VIII.

Voor ieder Persoon / welke niet / of niet na behooren aangegeeven werd / sal de geene / die gehouden was de aengeving / te doen / verbeuren een boete van vyf en twintig guldens / welke sal gevordert worden by parate executie / onder de precautien / begrepen in het Reglement van den 3. Maart 1695.

Art. IX.

En op dat niemand by abuis gelaaten worde van de Lijsten / sullen in de maand Febuarius een of meerder sitdaagen gehouden worden door de Regenten / en den Secretaris / na voorgaende Sondaaghsche bekentmaaking / wanneer de Ingezeten de aangeving sullen koomen doen.

Art. X.

De aangeving van de Persoonen / welke binnen 's jaers gedaan moet worden volgens het bovenstaande vierde articul / sal geschieden ten Comptoire van den Pagter.

Art. XI.

Tot weering der frauden / welcke konnen gepleegt worden onder beneficie van de betaaling van het voorschreve hooftgeld / en om te konnen ontfangen den impost van het Graan / welk iemand sal willen laaten malen boven de hier vooren gemelde taux / sal niemand ten platten Lande moogen eenige Graanen uitslaan / om ter moolen te brengen / sonder alvoorens de selve te hebben aangegeven aan den Pagter / en sonder daer toe van den selve te hebben bekoomen een behoorlijk Biljet / op de verbeurte van de Graanen / en de boete van het generael Placaat. Sonder dat den Pachter sal mogen vorderen meer als een halve stuyver voor ieder Biljet.

Art. XII.

De Pagter sal op het ingaen van de Pagt aan ieder Huisgesin geeven een gedrukt / en by hem onderteekent Biljet / waar in volgens het Quohier / of Lijst van het Hoofdgeld / sal uitgedrukt weesen / de quantiteit van het Graan / welk geduurende de pagt sal moogen voor het Hoofdgeld gemaalen worden / en waar op de Pagter t'elkens by de aangeeving sal moeten aanteekenen de quantiteit der Graanen / welke hem aangegeven worden om ter moole te brengen / sonder dat de Pagter iets sal moogen vorderen voor het voorschreve Biljet.

Art. XIII.

Geen Ingezeten van een Plaats of Dorp / daar een Moole is / sal mogen sijn Graanen elders doen malen / in conformiteit van de voorige Placaaten van den 1. Junii 1654./ en 26. Januarii 1657. / en op de poenen / daer by gestatueert.

Art. XIV.

De Ingezeetenen van Dorpen / of Plaatsen / daar geen Moolens zijn / sullen binnen agt daagen na dat daar toe van weegen den Pagter behoorlijke publicatie sal gedaan weesen / moeten declareeren ten Comptoire van den Pagter de Moolen / welke ieder gesint is te gebruiken / en de geene die daar van in gebreecke blijven / of die sig bedienen van een andere Moolen als sy gedeclareert hebben / sullen gemulcteert worden even eens als de Ingezetenen van de Dorpen / en Plaatsen / daar Moolens zijn / welke buytens Dorps ter moolen gaan.

Art. XV.

Niemand sal moogen Graan ter moole senden als in Sakken / gemerkt met sijn Naam / of ander kennelijk Teeken / op de poene gestatueert by de Ordonnantie op het Gemaal tegen de Bakkers / Brouwers / en Brandewijnstookers / Graanen ter moolen sendende in ongemerkte Sakken.

Art. XVI.

Het Biljet van den Pagter sal met en neevens de Graanen moeten ter moolen gebragt worden / en aldaar gesteeken in een Bussche / door den Pagter ten dien einde aldaer te hangen / op de boete van het generaal Placaat.

Art. XVII.

De Pagter sal alomme mogen visiteeren de Karren / Wagens / en andere Vaartuigen / mitsgaders de Paarden en Persoonen met Graanen belaaden / en visie vorderen van de Biljetten: gelijk hy meede / soo meenigmaal als hy het noodig vind / sal moogen visiteeren / en peylen / in de Moolens / Huisen / Schuuren / Werven / en Hooven van de Moolenaars / en de Graanen en het Meel confereeren met de Biljetten: sonder dat hem daar in eenig belet sal moogen gedaan worden door den Moolenaar / of wie het anders soude moogen weesen / op de boete als in het voorgaande articul.

Art. XVIII.

De Pagters over Dorpen / en Plaatsen / alwaar geen Moolens zijn / sullen moogen op gelyke wyse visiteeren / en peylen / in de bygeleege Moolens / mitsgaders in de Huisen / Schuuren / Werven / en Hooven van de Moolenaars: sonder dat het selve door de Moolenaars / of wie het anders soude mogen weesen / sal mogen belet worden / op deselve boete.

Art. XIX.

De Brouwers / en Brandewijnstookers / sullen in alles / wat den impost op het Gemael raekt / en particulierlijk omtrent de betaelingh van dien / sich moeten reguleren na de Ordonnantie / op het voorschreve middel ge-emaneert.

Art. XX.

De Secretarissen van de respective Dorpen / en Plaetsen / sullen soo ras als de jaerlyxe Lijsten / of Quohieren / van het hooftgeld sullen geformeert wesen / of uiterlijk met den eersten Maart / daer van visie geven aan allen en een iegelijk / die het sal begeeren / ten einde dat een iegelijk mag weeten / wat hem te pagte gepresenteert word / soo in opsigt van het hoofdgeld / en van den impost op het Gemaal / als in opsigt van de boeten op de versweege / en qualijk aan gebragte / Persoonen. en sullen ten selven einde de Ontfangers der gemeene Middelen doen aanplakken / ten minste agt daagen voor de verpagting / voor het Stadhuis / of daar men elders gewoon is affixie te doen in de Steeden / alwaar de verpagting sal gedaan worden / een Lijst / behelsende in goed leesbaar schrift het getal van de Persoonen in de respective Plaatsen / Dorpen / en Heerlijkheeden van het District haarer administratie / welke op de Lijsten of Quohieren zijn gebragt voor booven / en beneeden / de sestien jaaren / en voor Armen / ieder in een aparte colomne. en sal de geene / die soude mogen onderstaan de voorschreve aangeplakte Lijsten af te scheuren / of te bekladden / ten einde om daar door aan de Gegadigden te verduisteren de kennis van deese pagt / niet alleen vervallen in de boete van het generaal Placaet / maar boven dien arbitralijk worden gecorrigeert.

Art. XXI.

Niemand sal mogen de voorschreve Pagt aenstaen voor rekening van eenig Dorp / of Plaats / of naderhand aen het selve overlaten / of op eenigerhande wijse iets mogen genieten / om niet oprechtelijk / en ten volle / in te vorderen de boeten / op de verzwege en qualijk aengebragte Persoonen op de Quohieren / of Lijsten / van het Hoofdgeld / op poene van by openbare geesseling aen den Lijve gestraft te worden / boven de poene gestatueert by het Placaet van den 18. Febr. 1694.

Art. XXII.

De boeten en poenen spruitende uit de overtreding deser Ordonnantie sullen verdeelt worden volgens het generael Placaet op den ophef der gemeene Middelen / en de particuliere Ordonnantie op het Gemael: uitgesondert de boeten op de verzwege en qualyk aangebragte Persoonen / als welke maken een gedeelte van de pagt / en daarom geheel sullen komen ten profijte van den Pagter.

Art. XXIII.

De Pagter sal geen remissie mogen versoeken om de schade / welcke hy soude mogen lijden door het vertreck / versterf / of verarming van Persoonen / staande op de Lijsten van het Hoofdgeld.

Art. XXIV.

Voorts sullen soo de Pachter / als de Ingezetenen / en die het verder aengaet / sig in alles den impost op het Gemael aengaende / moeten preciselijck reguleren na de Ordonnantie op het voorschreve Middel ge-emaneert / voor soo veel die niet strydig is met de jegenwoordige Ordonnantie / en over sulx in cas van fraude / contraventie / en compositie / subject blyven aen de boeten / en poenen / daer by gestatueert.
  Gegeven in 's Gravenhage den 31. Januarii 1716.

Ter ordonnantie van de Hoogh Mogende

Heeren Staten Generaal der Vereenigde
Nederlanden.

Was geparapheert /

Will. van Egmont vand. Nyenburg, vt.

Ter relatie van den Raad van

State der selver Landen.

Getekent /

S. Slingelandt.



Zoeken in website: De Hasselt voor 1832